De wind blaast. De verveloze deur klappert. De bomen blazen bruine bladeren naar binnen, naar het gemekker. Naar twee geitenmoeders in barensnood. Geen boer in de buurt. De stal ligt aan de rand van het weiland, tegen het bos aan. Het huis is veel verder weg dan het geluid kan dragen.
De wind blaast het gehuil van de moeders de verkeerde kant op. In het bos spitst een vos haar oren. Langzaam sluipt zij naderbij, ziet in het rode donker twee hijgende buiken. De vos likt haar lippen. Dan wijkt ze terug, net op tijd, voor de heen- en weer zwiepende deur met gaten. De deur klapt voor haar neus in het slot. Het gemekker verstilt. De vos vertrekt.